zondag 1 juli 2012

Pauze


Na tweeënhalf jaar stukjes neemt Basje B. een break
Om te werken aan langere verhalen, en aan een baan. 

À bientôt! 


donderdag 28 juni 2012

Scheiden (II)



Ik was op het politiebureau van Ixelles, niet voor een inbreuk maar voor een inlichting. De beambten zaten enigszins verfrummeld achter een dubbel loket. Ook de politie is een gemoedelijke bedoening in België.

Naast mij schoof een klein donker meneertje voor de spreekopening. Hij had zich al een paar dagen niet geschoren. ‘Hallo,’ zei hij in het Frans tegen de dienstdoende agent, ‘wij komen voor een scheiding.’ Daarbij wees hij naar een klein mevrouwtje dat hij bij zich had.

‘Scheiden, dat kan hier niet,’ sprak de beambte berustend, ‘dit is het politiebureau.’

De man keek beduusd. ‘Maar wij willen scheiden,’ verduidelijkte hij toen. ‘Mijn vrouw,’ (daarbij wees hij op het mevrouwtje) ‘mijn vrouw wil niet meer bij mij wonen. Zij wil bij mij weg.’

Dat was een behoorlijke confessie, zo in de openbare ruimte. Sluiks keek ik naar het mevrouwtje. Zij gaf geen kik, wat verstandig was natuurlijk, maar ook heel goed kon komen doordat zij het Frans noch Vlaams machtig was. Zo op het oog had ze geen blauwe plekken.

‘Nee,’ legde de agent uit, ‘u kunt wel scheiden, maar niet hier. U moet naar het gemeentehuis. Hiernaast.’

Het meneertje dacht even na, en wees toen aarzelend naar buiten. ‘Ja, het gebouw hiernaast,’ bevestigde de ambtenaar. ‘Daar kunt u scheiden.’

Verward verliet het echtpaar de ruimte. Zij liep een stapje achter haar man. Toch wel.

dinsdag 1 mei 2012

Manipulatie


Albert Heijn heeft niet alleen een waardeloos huismerk, maar ook van die suffe spaaracties waarbij je dingen krijgt die ik helemaal niet zou willen hebben (wuppies, om maar eens wat te noemen). Maar goed, als je weinig verwacht valt het soms mee. Een vriendin van mij kwam onlangs aanzetten met de laatste manipulatie van onze nationale kruidenier: miniboodschapjes. ‘Kijk, voor in een poppenhuis!’ riep ze enthousiast uit. Ik vond het ook leuk, eerlijk gezegd.

Dit schijnt een normaal menselijk verschijnsel te zijn. Miniatuurversies hebben nu eenmaal een vertederend effect, zoals bijvoorbeeld het geval is bij babies en andere jonge dieren (‘ahhh kijk hij heeft al zijn teentjes’). Ik heb dat niet zelf bedacht maar ooit gelezen in een niet nader benoembaar semi-psychologisch artikel. Inmiddels heeft Albert Heijn blijkbaar ook kennis genomen van deze theorie. Heel slim natuurlijk, om dat in te zetten voor sluikreclame.

In ieder geval. Mijn vriendin en ik keken tevreden naar het miniflesje Heinz tomatenketchup dat tussen ons op tafel stond. Ze had ook nog een heel klein pakje Page wc papier gekregen. ‘Misschien is het wat te groot voor een poppenhuis,’ hoorde ik mezelf zeggen, ‘eigenlijk is het meer iets voor de barbies.’ Waarop mijn vriendin met een serieus gezicht knikte. Daarna kwam er een moment dat we allebei even dachten aan onze barbies en poppenhuizen.

Complimenten voor de marketingafdeling.


dinsdag 10 april 2012

Therapie


Net als in het leven, zo filosofeerde ik tijdens het ramen lappen, bestaat er bij het schoonmaken een onderscheid tussen smoezelaars en poetsers. Terwijl de laatsten met een Brillo-sponsje de plinten reinigen en op hun knieën de vloer plegen te schrobben, maken de eersten zich er graag met een lauw lapje vanaf en schuiven de rest van de rommel onder het bed. (Ze weten vaak ook niet wat een Brillo-sponsje is.) Dan zijn er nog tussenfiguren die wel opruimen, maar niet schoonmaken - een verwarrende categorie voor zelfbenoemd psychologen.

Ook qua takenvoorkeur bestaan er allerlei variaties. Het is bijna onvoorstelbaar, maar er zijn mensen die erg houden van stofzuigen. In mijn eenvoudige schoonmaakclassificatie zijn dat de aanpakkers. Je weet wel, van die mensen met een immer opgewekt gemoed. Wassen (zowel kleren als servies) is meer voor de pragmatici onder ons. Ik heb zelf een zwak voor strijken, hetgeen duidt op een lichte manie voor orde en netheid. Keurig gevouwen stapeltjes maken van een warrige wasmand is immers de droom van iedere controlefreak.

Kort geleden, toen ik nog in een studentenhuis woonde, was ik niet alleen huisoudste maar ook de meest schoonmaakgerichte bewoner. Dat was deels omdat het huis heel oud en een beetje smoezelig was, maar ook omdat ik wel opknap van middagje tegels schrobben. ‘Ik maak gewoon graag schoon als ik me niet goed voel,’ prevelde ik eens beschaamd tegen mijn benedenbuurman, die muzikant was van beroep en mij recentelijk had toevertrouwd zijn handdoek eens per maand te wassen. ‘Weet ik toch,’ sprak hij troostend, ‘we hebben allemaal wel wat.’

zondag 25 maart 2012

Platonisch

Het congres schept mogelijkheden. Je bent een tijdje van huis, je zit met een grote groep nieuwe mensen opgescheept en hup, de echtelijke bedenkingen gaan overboord. Een klassieker, maar daarom niet minder waar. Deze week was ik op een congres in een slaperig plaatsje in Toscane. Het zou drie dagen duren, en we werden de eerste avond -zoals dat hoort- onthaald met een praatje en een borreltje. Ik ben dol op praatjes en borreltjes, dus besloot ik wat kennis te maken met de andere tweehonderd deelnemers.

Bij mijn derde plastic glas prosecco stuitte ik op Thomas. Thomas was een Brits historicus die zich had gespecialiseerd in Syrië onder Frans mandaat. Een vrij populair onderwerp, momenteel. Hij stond net aan een bebrilde collega uit te leggen dat hij over de huidige situatie onmogelijk prognoses kon geven. Thomas droeg een geruit jasje met elleboogstukken en verklaarde dat hij honger had na een onwaarschijnlijk lange treinreis. Ik vind het erg lief als mensen twintig uur in de trein zitten omwille van het milieu, en besloot dat ik hem heel sympathiek vond.

Om enige variatie aan te brengen in het voedsel dat tweemaal daags door het hotel werd verstrekt, hadden we afgesproken de gastronomische mogelijkheden van Montecatini eens te verkennen. ‘Hoe waren je workshops?’ informeerde ik oprecht benieuwd terwijl we een pizza aten. Thomas was te laat geweest voor zijn eerste ochtendsessie omdat hij vastzat in de lift; de hotels van de congresdeelnemers bevonden zich in verschillende stadia van ontbinding. Niet dat hij veel had gemist, want qua inhoud was het abominabel geweest.

We dronken nog maar een cocktail in de enige bar van de stad. 'Ach,' mijmerde Thomas, 'op een gegeven moment ben je eind dertig en je hebt een baan waar je zo'n beetje toevallig in terecht bent gekomen, en dat is het dan wel zo ongeveer.' Ik knikte zo begrijpend als ik kon, want zingevingsproblematiek is mij niet vreemd. ‘Thanks for a lovely evening,’ sms-te ik dan ook terwijl mijn trein de volgende dag Montacatini uitboemelde, ‘it was nice meeting you.’ ‘But,’ kreeg ik terug, ‘we didn’t even sleep together.’ Dat vond ik dan weer erg grappig.


vrijdag 17 februari 2012

Twexit

Inmiddels woon ik al weer zes weken bij mijn moeder, die voortdurend lieve dingen zegt als: ‘misschien kunnen we dat even op de computer opzoeken. Of nee, het staat ook vast wel in de krant.’ Dat doet denken aan de jaren ‘90, toen computeren gewoon nog een soort hobby was. Hierdoor heb ik nu ineens de indruk dat ik heel digitaal onderlegd ben, maar dat is natuurlijk volstrekt niet waar – al blijk ik goede assistentie te verlenen in de gebruiksfuncties van Word. Kortom: ik werd overmoedig.

Toen ik op het station van Hilversum laat in de ijskoude avond mijn busverbinding stond te vervloeken, viel mijn oog op de aankondiging “volg de gemeente Hilversum op Twitter: @Hilversum.” Misschien, zo dacht ik, moet ik eens iets gaan doen met Twitter. Als zelfs de gemeente Hilversum daar mee bezig is, dan loop ik behoorlijk achter. Goed voor de publiciteit van het blog wellicht. Ik was eigenlijk best benieuwd naar het zogenaamde ‘tweetdeck’ en ook hashtags leken me wel leuk in het gebruik liggen.

Het eerste obstakel was de gebruikersnaam, omdat gewoon @basjeb al weg was. Daardoor moest ik uiteindelijk opteren voor @basje_b_ wat natuurlijk wel kan maar niet zo mooi is. Nouja, dacht ik nog, daar kom ik wel overheen. Ook met het aangeven van pagina’s (of eh, dinges) die ik wilde volgen had ik wat problemen. De gemeente Hilversum natuurlijk. Wat kranten, enzo. Toen werd mij gevraagd welke vrienden ik allemaal zou willen volgen. En wat bleek? Niemand van jullie twittert.

Het was een eenzaam experiment.


donderdag 9 februari 2012

Shopping

Binnenkort ga ik naar Milaan voor onderzoek. Dat klinkt leuk, en dat is het ook. Verder vrij ontspannen, omdat ik mee kan zonder diep inhoudelijke verplichtingen en met name om mensen te ontmoeten. Waarschijnlijk heb ik de uitnodiging te danken aan het vorige werkgerelateerde evenement - waar ik per ongeluk aan de praat raakte met iemand die daar veel te belangrijk voor was. Maar dat is slechts een gissing.

Onze Italiaanse collega had ik al gecontacteerd om te vragen of ik bij de besloten seminars aanwezig mocht zijn. Dat bleek niet het geval. 'I suggest that you attend the lunch and the gala dinner,' mailde hij me opgewekt, 'and in between do some shopping.' De andere dag zou er dan wel een vol programma zijn. Het werd allemaal steeds beter: dinner in Milaan, een inhoudelijk programma en dan nog een middag rond de Duomo.

De dag daarna sprak ik mijn promotor, die erg schrok van dit verhaal. ‘Wat een schande,’ sputterde hij onthutst, ‘dat je dan alleen maar komt voor die tweede dag, en ze je gewoon uit winkelen sturen. Het spijt me ontzettend, wat vreselijk vervelend allemaal.’ Er viel een korte stilte. ‘Ja,’ zei ik tenslotte zo droevig mogelijk, ‘ik vind het zelf ook heel erg jammer.’ Mijn promotor knikte verontschuldigend. ‘Maar ik kom er denk ik wel overheen,’ voegde ik daar dapper aan toe.

Eigenlijk heb ik een heel leuke baan.

zondag 8 januari 2012

Scheiden

Wederzijdse inspanningen ten spijt, ging het samenwonen niet als verwacht. Zo kwam het dat ik op een regenachtige avond door mijn moeder werd opgehaald van het station. En crise, kunnen we rustig stellen. Achter haar stuiterde mijn stiefnichtje van zes uit de auto. 'BASJE BASJE BASJE,’ besprong ze me enthousiast, ‘blijf jij vanavond ook hier logeren?’ ‘Eh...ja,’ zei ik afwezig terwijl ik mijn spullen in de kofferbak gooide.

‘Zo,’ informeerde mijn moeder toen we wegreden, ‘en hoe gaat het nou?’ Eerst haalde ik maar eens diep adem. ‘Ik heb een beer,’ begon mijn nichtje opgewekt, ‘en die heet Kees. Heb jij ook een beer?’ ‘Hmhm,’ knikte ik. ‘Oh,’ zei mijn nichtje, ‘waar is jouw beer dan?’ ‘Die zit in mijn tas,’ antwoordde ik. Het was even stil. ‘Slaap jij vannacht bij mij op de kamer?’ informeerde ze toen hoopvol. ‘Nee, dat denk ik niet,’ piepte ik met een hoog stemmetje.

Ineens moest ik heel hard huilen en begon ik een lang en waarschijnlijk erg onsamenhangend verhaal over mijn Relatie. ‘Ik weet het niet,’ snotterde ik vaag, ‘ik weet gewoon helemaal niet meer wat ik moet doen....’ Mijn moeder knikte zo begrijpend mogelijk. Ondertussen reden we over de donkere hei met stevige regen. Het was geen vrolijk gezicht. We luisterden naar het zwiepen van de ruitenwissers, terwijl ik mijn neus snoot.

‘Gaan jullie nu scheiden?’ klonk het plots vanaf de achterbank. ‘Tsja,’ zei ik met een bibberige zucht, ‘ik ben bang van wel.’

zaterdag 26 november 2011

Klein drama

Een oudere heer met een baard klopte op de deur van mijn kamer. Het was vrijdagmiddag, en de meeste van mijn collegae waren naar een langdurige lezing. ‘Weet u iets van die kast?!’ riep hij me toe. Ik knipperde met mijn ogen. ‘Kast?’ ‘Ja!’ vervolgde hij ontdaan, ‘mijn kast, mijn kast, die hier op de gang stond, met mijn archief, is helemaal door de war gemaakt.’ ‘Ik loop even met u mee,’ zei ik, ‘dat praat wat makkelijker.’

Op de gang stond inderdaad een geopende kast omringd door bergen papier. ‘Dit hier,’ sprak de man duidelijk bewogen, ‘is mijn archief, en dat ligt nu zomaar op de grond, het is een schande, ik schrik ervan, ik wil weten wie er verantwoordelijk voor is, ik kan gewoon mijn ogen niet geloven.’ ‘Ja,’ beaamde ik, ‘dat ziet er inderdaad niet goed uit. Helaas heb ik geen idee wie er in uw archief heeft gerommeld. Mag ik misschien vragen wie u bent?’

De bebaarde meneer moest nu zelf ook een beetje lachen. Een jaar of wat geleden was zijn afdeling verhuisd, maar het archief –of wat er van over was- was blijven staan. ‘Ik dacht dat ik de enige sleutel had,’ kreunde hij, ‘maar er moeten er dus meer geweest zijn. Anders kan ik dit niet verklaren. Hier,’ grabbelde hij in een stapel, ‘kijk nou. Al mijn veldwerk. Zomaar op de gang.’ Ik knikte begrijpend. Veel stukken waren nog met een typemachine geschreven.

De professor zuchtte diep. ‘Nouja. Niets aan te doen,’ sprak hij berustend. ‘Dan ga ik maar weer. Fijn weekend.’ ‘Ja,’ zei ik. ‘Het was leuk u te ontmoeten.’

zaterdag 19 november 2011

Dilemma

Sinds kort woon ik samen met mijn Relatie en zijn hondje (‘Meid, heb jij even de volledige package deal’ schreef een verre vriend laatst opgewekt), maar wij hebben nóg een huisgenoot. Een muis. Nou ben ik niet bang voor muizen, sterker nog, ik sympathiseer buitengewoon met muizen. Muizen zijn lief en zacht en klein en ze zijn geschikt voor kinderboeken. Het idee van wonen in een mooi oud Amsterdams huis met een muis erbij stond mij aanvankelijk in het geheel niet tegen.

Dat wil zeggen: tot ik keutels vond op het fornuis, op het aanrecht en op het theeblad. ‘Straks wordt het een heel nest,’ zei mijn vriend bezorgd, ‘ik heb er ervaring mee, en dan zitten ze overal. OVERAL.’ ‘Je hebt gelijk,’ besloot ik, ‘de muis moet weg. Het is een lief beest, maar hij kan hier echt niet overwinteren’ - en dat klonk behoorlijk onchristelijk. Waarop we aan de slag gingen met allerlei muisbestendige trommels en blikken. Een tijdlang was onze kleiner kraker in geen velden of wegen te bekennen.

Gisteren, toen ik een heel dik boek zat te lezen over marktwerking, hoorde ik ineens een onvaste piep vanaf het fornuis. En ja, daar zat hij weer. ‘Nu is het afgelopen,’ bedacht ik strijdlustig, 'ik ga 'm vangen.' Met een theedoek sloop ik erop af. Wij keken elkaar een moment in de ogen, voordat de muis angstig wegsprintte onder de ijskast. Net lang genoeg om te zien dat hij zo ongeveer de helft vermagerd was. ‘Zeg Darling,’ begon ik, ‘even over die muis. Hij was zo dun... veel te dun eigenlijk... ’ Mijn vriend keek me verschrikt aan. ‘Straks sterft hij een vreselijke, langzame hongerdood.’ We waren er allebei even stil van.

‘Ik laat vanavond wel een koekje voor hem liggen,’ zei ik toen zuchtend.


donderdag 27 oktober 2011

Schoon schip


Het is gênant om te zeggen, maar jarenlang was ik donateur van een zogenaamd goed doel. Dat doel was Greenpeace. Aangezien ik ooit als gevoelige beginnende studente ben gezwicht voor zielige zeehondjespropaganda, werd er trouw ieder jaar een bescheiden bedrag van mijn rekening afgeboekt door deze groene strijders. Op zich was dat eigenlijk prima, ik had er in ieder geval geen of nauwelijks last van.

Waar ik wel last van had was de post die mij tweemaandelijks bereikte. Met kleurenfoto’s van smachtende beren en droef kijkende indianen geïllustreerd begonnen deze standaard met ‘geeft u met ons nog een extra zetje?’ Dan kwam er een verhaal in de trant van, wij waarderen uw bijdrage, maar wij hebben nog veel meer geld nodig om de klimaatverandering tegen te gaan. Teken de petitie en verhoog uw machtiging. En ja, daar werd ik inderdaad strijdbaar van.

Want ze moeten natuurlijk niet mij, maar juist andere (niet donerende) mensen een brief sturen! Ook heel naar was het feit dat dat mijn studentenbijdrage -volgens mijn berekeningen- waarschijnlijk precies genoeg was om de kosten van de periodieke smeekbrief te dekken, dus eigenlijk betaalde ik om mezelf een schuldgevoel te geven. Geen cent ervan ging naar de uitstervende walvissen.

Ik opende de post met het groene logo dan ook al jaren niet meer. Maar nu ik ga verhuizen, leek me dat een goed moment om de verhoudingen te herzien. Ik voorvoelde echter dat de klimaatkrijgers mij niet zomaar zou laten gaan. Vast en zeker zou ik mij kranig moeten verantwoorden voor mijn opzegging. Ik zat dus al dagen te repeteren op kalm en standvastig uitspreken het zinnetje ‘ik vind eigenlijk dat u daar niets mee te maken heeft.’ Pas toen het er zonder woede uitkwam, toetste ik het servicenummer.

(Volgens mij ben ik ook donateur van milieudefensie, maar daar krijg je godzijdank geen post van. Zij innen stilletjes via automatische incasso en gaan er dan met het geld vandoor om illegaal ergens fretten te bevrijden. En in het licht van het voorgaande kan ik dat eigenlijk erg waarderen.)

dinsdag 25 oktober 2011

Zeg sorry

Voor autorijden heb ik geen roeping, en dat is geen valse bescheidenheid maar gewoon waar. Alleen in periodes van uiterste onverschilligheid of interne sereniteit ben ik veilig achter het stuur. Het was dan ook de vraag welke van de twee mij ertoe bewoog in een opwelling van buitengewone daadkracht mijn prille geliefde gemotoriseerd ergens op te halen.

‘Weet je zeker dat je bij mij in de auto durft,’ piepte ik, want ik had op de heenweg al bijna een konijnenfamilie, een bejaarde oma en twee tieners aangereden. De autosleutels trilden nog na in mijn hand. ‘Ja darling,’ zei mijn vriend olijk terwijl hij zijn hondje op de achterbank installeerde, ‘natuurlijk. Ik zit regelmatig in de auto bij mensen die een gevaar zijn op de weg.’

Een hele geruststelling. ‘Zul je je er niet steeds mee gaan bemoeien,’ vroeg ik zo streng mogelijk voor we wegreden, ‘want anders word ik nog veel zenuwachtiger, en dan wordt het pas echt gevaarlijk.’ ‘Nee, nee,’ beloofde hij met een grote grijs, ‘dat zou ik nooit doen.’

Zowel darling als hond hielden zich verdacht koest. Tenminste, tot we onze bestemming op tien meter na hadden bereikt. Voor de oprit hield ik stil. ‘Dit lukt niet,’ friemelde ik nerveus aan het stuur, ‘ik laat hem gewoon voor de deur staan.’ ‘Dat kun je best,’ dacht hij echter -waarschijnlijk overmoedig geworden door de ongelukloze rit. ‘Dat lukt prima. Er is meer dan genoeg ruimte.’ ‘Zeker weten?’ vroeg ik nog. Zeker weten. ‘Waf,’ vond ook de hond. Ik zuchtte diep en draaide de auto de bocht in.

Er klonk een eng schurend geluid van metaal op boomstronk.

Dat was teveel voor mijn gekwelde zenuwen. ‘KIJK NOU,’ hoorde ik mezelf ontsteld uitroepen, ‘dit is allemaal JOUW schuld. En het is niet eens mijn auto. En als jij niet had gezegd dat het kon dan had ik het niet gedaan.’ ‘Ja nee,’ riep mijn vriend terug, ‘jij reed, en bovendien kon jij het veel beter zien.’ ‘Ik luister NOOIT meer naar jou!’ verklaarde ik boos, ‘nooit meer, nooit meer, nooit meer, je hebt al je geloofwaardigheid verspeeld.’

‘ZEG SORRY!’ dwong ik af toen het stil bleef, ‘zeg het NU.’ ‘Sorry,’ zei mijn vriend voorzichtig terwijl hij zijn hond geruststelde, die van schrik onder de achterbank was gekropen. Toen voegde hij daar allerminst uit het veld geslagen aan toe: ‘Je moet maar denken, het is niet voor niets dat ik geen rijbewijs heb.’

Zo.

maandag 19 september 2011

Cursus


Ik kan het niet helpen, ik ben gewoon nieuwsgierig. Zeker als ik verder niets beters te doen heb, zoals in de trein. Tegenover mij nam ditmaal een Aziatische meneer plaats. Uit zijn tas kwam een grote map van de LOI. Aha, dacht ik aha, aha, deze meneer bereidt zich voor op een examen. De Aziaat haalde een notitieblok tevoorschijn met aantekeningen. Daarop ontwaarde ik enige figuurschetsen die me sterk herinnerden aan mijn laatste assessment.

In Den Bosch stapte een jongen in met een appelboompje. ‘Wat een mooi boompje,’ zei de Aziatische meneer. ‘Ja,’ zei de jongen. ‘Wat is het voor boom?’ vroeg de meneer. ‘Het is een appelboompje,’ zei de jongen. ‘Wat voor soort appelboompje?’ drong de Aziaat aan. ‘Een elstar,’ zei de jongen met tegenzin. ‘Waar heeft u die boom gekocht?’ vroeg de meneer weer. De jongen zat niet te wachten op een gezellig gesprek. ‘Ze waren in de aanbieding bij de Aldi,’ zei hij kort. De meneer knikte vriendelijk en ging weer verder met zijn werk.

Hij viste nog een stuk papier uit zijn tas. Of eigenlijk was het meer karton. ‘Tjee,’ dacht ik, ‘wat kan dat zijn? Het lijkt wel een menukaart.’ Het was een menukaart. Een menukaart van een Chinees restaurant. De aantekeningen die ik had aangezien voor training van abstract intellectueel vermogen waren helemaal niet abstract: het waren gewoon borden met bestek. De man begon rustig met het overschrijven van de menukaart. Op zijn das zat een vlek. Samen met de jongen met het boompje keek ik geïntrigeerd toe naar de meneer met zijn restaurantcursus.

Bij de nagerechten arriveerden we in Utrecht.

zaterdag 17 september 2011

Bloemetjes


De laatste tijd hoor ik vrienden -zelfs heel leuke mensen- tot mijn schrik steeds vaker iets zeggen over sparen. Bijvoorbeeld ‘ik spaar honderd euro per maand voor een reis die [Pieter] en ik gaan maken naar Thailand’ of ‘[Sander] en ik willen graag samen een auto kopen.’

Nieuw is dat dat ook op mij kan slaan, aangezien ik in blijde afwachting ben van mijn eerste salaris. ‘Goh,’ zei een vriendin toen ze het bedrag hoorde, ‘dan kun je zelfs nog een beetje sparen.’ ‘Sparen?!’ riep ik geschrokken, ‘ik ga het UITGEVEN, wat denk je wel.’ Even bleef het stil. Toen zei ze sereen: ‘ik spaar, zodat ik het later echt goed kan besteden.’

Dit zette mij wel aan het denken. Sparen oké, maar waarvoor? Naar Peru wil ik helemaal niet, om nog maar te zwijgen over Australië. Een superlatieve computer heb ik al. Een auto is zinloos, een baby heb ik niet, en een poes (potentieel duur in onderhoud) kan niet.

Opvoeding speelt hier wellicht ook een rol. Mijn moeder, bijvoorbeeld, spaart niet. (Mijn stiefmoeder trouwens ook niet. ‘Waarom,’ hoorde ik mijn vader eens vertwijfeld zuchten, ‘tref ik toch steeds vrouwen die alleen maar geld uitgeven?’). Sterker nog, mijn moeder is de enige mens die ik ken die juist niet iets in de aanbieding wil kopen. Ze deed dat af als grote onzin en kocht liever bloemen dan een nieuwe wasmachine, wat ik in retrospectief eigenlijk heel lief vind.

Ik denk dat het dus gewoon niets gaat worden voorlopig, met mij en het sparen. Geef mij maar de bloemetjes.

dinsdag 23 augustus 2011

Ogen dicht


Als je klein bent en bang voor de tandarts is dat een beetje aanstellerig. Maar als je groot bent is juist heel bon ton om te verklaren dat je gruwt van rubberen handschoentjes en rilt bij het gezoem van de boor. Want laten we eerlijk zijn, mensen die onaangedaan blijven onder dat soort praktijken vinden wij toch niet echt verfijnd.

Een tijdlang was ik zo huiverig voor de tandarts dat ik gewoon niet ging. En, zoals met veel van die dingen, als je het niet doet wordt het nog veel enger. Toen ik vorig jaar begon te dromen van een verrot gebit besloot ik dat het tijd was om mijn verantwoordelijkheden onder ogen te zien. Met trillende handen belde ik de tandartsassistente.

‘Natuurlijk sta je nog in ons bestand,’ zei ze, ‘bij welke tandarts ben je in de tussenliggende periode geweest?’
‘Tsja,’ zei ik beschroomd, ‘bij geen tandarts.’
‘Geen tandarts? Maar dat kan toch bijna niet,’ zei de assistente, ‘de laatste keer dat je hier kwam was tien jaar geleden.’
‘Goh, zo lang nog,’ piepte ik, ‘misschien moeten we dan maar meteen een extra lange afspraak inplannen?’

Dat was niet nodig. In de wachtkamer hing een heel raar schilderij met tanden en kiezen (zie plaatje). Er lag linoleum en het rook er onprettig. Vanachter de deur aan het einde van de gang klonken stemmen en allerlei akelige geluiden. Toch wist ik mijn vluchtneigingen te onderdrukken, en gaf de tandarts een beverig handje. ‘Zo Basje,’ zei hij bij het afscheid nemen, ‘je hoeft niet elk halfjaar te komen, maar elk jaar is misschien toch wel een idee.’ Ik knikte gedwee. Eigenlijk ben ik heel gevoelig voor gezag.

Daar lag ik dan dus vanmorgen om tien voor half negen in de kunstleren stoel. Buiten was het mistig. ‘Zozo,’ zei de tandarts, ‘dus je gaat promoveren? Wat leuk, zeg.’ ‘Gnaw,’ bevestigde ik. Bij het antwoorden werd ik gehinderd door een bitter smakende plastic klem. Of tenminste, ik denk dat het een klem was want ik hield mijn ogen stijf dicht. Anders zou ik nog wel eens verschrikt op kunnen springen en me ernstig verwonden. Bovendien houd ik er niet van mijn tandarts van zo dichtbij in de ogen te kijken.

‘En wat ga je precies onderzoeken,’ vroeg de tandarts, ondertussen vlijtig in mijn mond rondborend, ‘je mag even spoelen.’ Hij wil dat niet echt weten, zei ik tegen mezelf, dit is allemaal bedoeld om jou op je gemak te stellen. Met moeite murmelde ik iets van ‘euhopeahse regawhgeving.’ ‘Aha,’ zei de tandarts, ‘Betty, zoek de bitjes van vorig jaar nog even op.’

De bitjes. De tandarts is een uiterst pijnlijke ingreep aan het beramen, dacht ik paniekerig terwijl hij de foto’s tegen een lichtplaat hield. Er zal geboord moeten worden tot op het kaakbot. Mijn bovenste kiezen zijn ontstoken. Ik heb acht verstandskiezen in plaats van vier. Ik probeerde heel hard te denken aan een bloempje, zoals ik op een blauwe maandag yoga heb geleerd. Ik zag de bloem, ik rook de bloem, ik voelde de bloem.... ‘Prima hoor,’ onderbrak mijn tandarts, ‘tot volgend jaar dan maar weer.’

Waarschijnlijk kom je er nooit helemaal overheen.


donderdag 4 augustus 2011

Veronderstelling


‘U beiden wilt zeker wel mooi een tafeltje in het maanlicht?’ vroeg een extra attente ober in Crotone ons zeven jaar geleden voor het eerst. ‘Nou,’ zei mijn vader verbaasd, ‘mijn dochter en ik zitten eigenlijk net zo lief binnen.’ ‘Ik heb hier anders een heel mooi plekje voor u en uw dochter,’ knipoogde de eigenaar begrijpend, en dirigeerde ons naar een romantisch tafeltje met kaarsen.

Sinds ik geen jeugdpuistjes meer heb, veronderstelt de bevolking ten zuiden van Napels kortom dat mijn vader en ik een stel zijn. Ervaring leert dat verklaringen (‘nee maar het is écht mijn vader hoor’) de zaak juist verergeren. Het is beter te berusten. ‘Uw man is al naar binnen?’ vraagt de jongen van de benzine mij bijvoorbeeld. ‘Ja hoor,’ zeg ik dan, richting mijn vader zwaaiend, ‘mijn man staat daar bij de kassa.’

We worden wel altijd met veel égards behandeld, en dat komt dan doordat hier een man op leeftijd met zo’n jonge vrouw en zo’n auto potentieel invloedrijk is. Misschien is het wel een lokale baas, hoor je de mensen denken, een beetje oppassen maar. Daar moet ik bij zeggen dat mijn vader meestal ook nog iets handigs laat vallen als ‘mijn vrouw komt pas volgende week.’ Dan, kan ik u verzekeren, durft het mannelijk bedienend personeel me al helemaal niet meer aan te kijken.

‘Ah maar het is uw dóchter,’ lachte de jongen van de pizzeria na een paar dagen opgelucht, ‘het is echt uw dochter.’ Jaja, knikken wij, dat zeiden we toch al de hele tijd.


donderdag 28 juli 2011

Opvoeding


Napels centraal station, 16.43 uur. ‘Nee, hier is het alleen voor de hogesnelheidslijn,’ zegt de man aan het loket tegen een voordringend heerschap. ‘Hoe bedoelt u, alleen hogesnelheidslijn,’ begint de man boos, ‘ik heb hier al die tijd staan wachten, en nu vertelt u mij dat ik geen kaartje kan kopen.’ ‘Ziet u die rode streep,’ verheft de loketbeambte nu ook zijn stem, ‘voor regionaal is de andere rij. Er staat daar een bord.’

‘Andere rij, andere rij?!’ roept de klant kwaad, ‘niks andere rij! Wat is dat voor onzin!’ ‘Ooeoeèèèwww,’ schudt de kaartverkoper zijn handen, ‘wat een personaggio.’ ‘U bent zelf een personaggio!’ schreeuwt de voordringer, ‘en ik wil mijn kaartje!’ Wij staan allemaal heel hard naar onze voeten of naar het plafond te staren, Napels is nu eenmaal een stad waarin iedereen altijd de andere kant op kijkt.

‘Scheer je weg!’ begint de kaartverkoper nu echt op te warmen, ‘wegwezen! U heeft geen enkele opvoeding!’ ‘Dit is een SCHANDE! Een regelrechte SCHANDE!’ protesteert de man. ‘UIT MIJN OGEN!’ dondert de beambte, ‘ik wil u hier niet meer zien!’ ‘Schandalig!’ tiert de afdruipende man nog, ‘belachelijk!’ ‘De OPVOEDING!’ roept de kaartverkoper hem achterna, ‘wat een gebrek aan opvoeding, dat kan niet eens lezen, er staat toch een bord!’

Om mij heen is de instemming voelbaar. Wij vinden het een goede, assertieve loketbeambte.


maandag 25 juli 2011

Dnjepr


Mijn aardrijkskundeleraar heette meneer Kalksma en het was geen spannende man. Zijn lokaal was het mooiste en grootste van de school met aan de muur reusachtige landkaarten, maar toch liet zijn aardrijkskunde mij volslagen koud. Opmerkelijk, aangezien ik dol ben op bladeren door atlassen en zoeken in atlassen en trivia lezen in atlassen waar ik verder nooit meer iets aan zal hebben. Als ik ooit nog iets ga verzamelen, dan zullen het atlassen zijn.

Ons aardrijkskundeboek leek alleen helemaal niet op een atlas. De leermethode waar meneer Kalksma organisch vergroeid mee was geraakt, heette de Geo Geordend – en pas tien jaar later begreep ik dat de klemtoon ligt op de ‘o’ van Geórdend. Eerlijk gezegd heb ik al die tijd gedacht (gehoopt) dat de Geo Géordend een spannende plaats was ergens in donker Amerika. Maar niet dus. Het ging om het aanbrengen van órde in de Geo, hetgeen geschiedde door veel te kleuren en te plakken. Ook dingen die ik op zich erg leuk vind.

Helaas was het net of alles wat meneer Kalksma deed en aanraakte bedekt raakte met een superdikke laag stof. Dat stof leek te culmineren in de groeven van zijn gezicht. Ik dacht weleens, lekker buiten over de waslijn en dan flink los met een mattenklopper zou hem veel goed doen. Maar toen schreef ik nog in de schoolkrant, en de schoolkrant moest eerst goedgekeurd worden door de rector, en de rector vond het niet goed als we dat soort dingen schreven. We mochten ook geen grapjes maken over de gebreide vesten van onze leraar Engels.

Gisteren bekeek ik een documentaire waarin iemand het had over de Dnjepr. En toen kreeg ik plotseling een sterke visuele flashback van meneer Kalksma, staande voor een verkleurde kaart met een plastic aanwijsstok. ‘De Dnjeprrrrr,’ zegt hij op uitgebluste toon, terwijl hij met de stok over het papier heen en weer frummelt bij het blauwe lijntje dat de rivier voorstelt. De kaart wiebelt een beetje door het rode puntje van de stok. ‘De Donau..... de Wolga...,’ hoorde ik meneer Kalksma doordreunen.

Bijna onmiddellijk verloor ik iedere interesse in het programma.

zondag 17 juli 2011

Continental breakfast


De sfeer in de ontbijtzaal van een hotel is doorgaans ingehouden. Bedrukt, zou ik bijna zeggen. Mensen mompelen wat moeizaam naar elkaar, de stoelen zitten niet echt lekker en het sap smaakt naar onbestemd muzakfruit. Niet zelden is de ruimte vreemd gepositioneerd, bijvoorbeeld in het souterrain of een soort van achterkamertje. Soms ook draait de eetzaal, nog katerig van de vorige avond, ochtenddiensten.

Op een centraal punt prijkt in elk geval een lange tafel met hardplastic orgelpijpen vol cornflakes en schalen hotelham. Dit is het zogenaamde ontbijtbuffet. Merkloze yoghurtpotjes dobberen in een bak ijswater -geflankeerd door kuipjes boter- en de boel wordt wat opgesierd met een kunstbloem of eenzame ananas. Zo nu en dan staat er iemand op om met een bordje in zijn handen naar het buffet te lopen.

De rest van de zaal kijkt dan zo onopvallend mogelijk toe en denkt ongeveer hetzelfde. Zou die dikke Duitser inderdaad worst gaan opscheppen? Het oudere Engelse echtpaar neemt natuurlijk scrambled eggs. En de Franse vader en moeder zouden hun twee Franse zoontjes, die met één bil op hun stoel hangen en van tafel willen, ook weleens wat beter in bedwang kunnen houden. Als je de volgende dag dezelfde medegasten tegenkomt, kan er zelfs zoiets als een verplicht ochtendknikje ontstaan.

Het hotelontbijt heeft, kortom, iets tragisch. Op zich ben ik daar nog wel van gecharmeerd, je kunt je immers beperken tot een kopje thee. Alleen vergeet ik elke keer opnieuw, dat die net te kleine oerlelijke hoteltheepotjes zonder uitzondering (en dat is al-tijd) lekken bij het schenken. Zodat er meer thee op je krant beland dan in je kopje. En dat is dus eigenlijk een beetje teveel, zo vroeg in de morgen.

maandag 11 juli 2011

Edi

Op het met riet overdekte terras aan zee zat, alleen, de kleine jongen die ook de vuile borden ophaalde. Hij had toegeknepen ogen en een vierkante kaak. Zijn bewegingen hadden iets dierlijks. Gebogen zat hij over zijn pasta, de armen op tafel en het hoofd naar voren. Of hij al maanden niet had gegeten schrokte hij de slierten naar binnen. Zijn ellebogen staken wit af bij zijn bruine armen. Achter hem groeide een grote cactus.

In de ochtend, toen er nog maar weinig gasten waren, had ik die jongen de tafels zien schoonvegen met een soort plantenspuit en een groen doekje. “Sorry,” mompelde hij schuw toen hij bij mij was aangekomen, “ik moet hier even schoonmaken.” Hij hield zijn ogen neergeslagen. Ik knikte en tilde welwillend mijn kopje koffie op. Beschaamd bewoog de jongen het groene doekje enkele malen over het hout. “Edi,” riep een schorre vrouwenstem uit de donkere strandtent. “Edi!”

“Ik kom,” meende ik de jongen te horen murmelen. Hij zette zijn plantenspuit onder de cactus en haastte zich naar binnen. Na enkele ogenblikken verscheen de vrouw op het terras. Ze liet een inspecterende blik over de tafels glijden en marcheerde toen kordaat het beeld uit. Ik keek uit over het strand. Het tafelblad plakte aan mijn notitieblok. Daar kwam Edi weer aansjokken. Met zijn ogen dichtgeknepen tegen de felle zon pakte hij het groene doekje om zijn taak af te maken.


Lido di Venezia, juli 2011

woensdag 29 juni 2011

Compensatie

Het was een zonovergoten middag, en ik lunchte met Florian. ‘Ik wil eigenlijk graag een kat,’ verzuchtte ik tijdens het dessert, ‘maar dat kan niet, want het is zo lastig als ik eens een keertje weg ben.’ Florian keek om zich heen en boog zich toen voorover. ‘Écoute, BB,’ zei hij toen, ‘een vrouw kan na een bepaalde leeftijd beter geen kat meer nemen. Dat geeft een verkeerd signaal.’

Ik knikte begrijpend. ‘Alsof je iets probeert te compenseren,’ voegde hij er ten overvloede aan toe. ‘Maar daarom wil ik toch ook juist die kat?’ grinnikte ik, ‘om te compenseren?’ Ik nam nog maar een hapje van mijn geglazuurde chocoladecake. ‘Als een man een meisje ontmoet met een kat,’ maakte Florian het nog een beetje erger, ‘dan zal hij meteen denken: foute boel! Wegwezen!’

‘Jaja,’ wuifde ik in de lucht, ‘ik heb het begrepen. Geen kat. Maar wat te zeggen van een jongen met een poes in huis? Is dat ook compensatie?’ Florian schudde zijn hoofd. ‘Mannen,’ verklaarde hij terwijl hij in zijn espresso roerde, ‘nemen geen kat. En als ze dat wél doen, dan is het om indruk te maken op meisjes. Om te laten zien dat ze heel zorgzaam zijn. Ook niet goed, eigenlijk. Je kunt beter helemaal geen huisdier hebben. Zoals ik.’

‘Hm,’ zei ik bedachtzaam. ‘Je zult wel gelijk hebben.’


donderdag 23 juni 2011

Poëtisch

Mijn vader blijkt al jaren een soort van lokale SRV man te hebben voor zijn kaas. Ik wist dat niet. De hond wist het wel en begon al een kwartier van tevoren alarm te slaan alsof er onweer op komst was. In de Via Montegrappa stopte een klein vrachtwagentje met uitklapbare toonbank. Daarachter stond Daniele in een korte broek. Hij snijdt voor ons allerlei stukjes kaas af. ‘Deze soort gaat heel goed samen met prosecco,’ filosofeert hij daarbij, ‘want de smaak hecht aan het gehemelte. En in combinatie met de subtiele belletjes van de prosecco geeft dat een prachtige sensatie.’

‘Mijn dochter is hier niet zo vaak,’ legt mijn vader uit, ‘kun je haar een stukje morlacco laten proeven?' 'Dat wordt hier in de buurt gemaakt,’ zegt hij tegen mij, ‘alleen zelf vind ik het niet zo lekker.’ Daniele knikt. ‘De poesia van de morlacco is prachtig,’ zegt hij allerminst uit het veld geslagen. ‘Dit komt bijvoorbeeld van een signore die het maar één maand van de zomer produceert, en alleen met vers lentegras. Hij gebruikt eeuwenoude technieken. Er wordt grof zout bovenop gelegd, die langzaam neerdaalt in de kaas en de smaak verandert.’

Ik proef nieuwsgierig. Vooral door dat detail van het afgedaalde zout willen wij ons ook van de morlacco wel een stukje laten verkopen. ‘U moet er een beetje mee oppassen,’ zegt de kaasjongen terwijl hij het afsnijdt, ‘want het is heel vers en heel rijk aan bacteriën.’ ‘Je krijgt er diarree van,’ begrijpt mijn vader. ‘Het helpt,’ lacht Daniele. Ik kijk met hernieuwde blik naar het stukje kaas in mijn hand, en verbind ineens de lijnen oud mannetje, ouderwets productieproces en rauwe ongepasteuriseerde melk.

Dan zie ik de hond, die smekend en welhaast kwijlend naar mij opziet. Hij heeft geluk, vandaag.


woensdag 1 juni 2011

La bonne éducation

Al bijna sinds het begin van mijn jaartelling slaap ik met boeken in bed. Niet per se om ze ook echt te lezen, maar meer voor de gezelligheid. Volgens mijn moeder was zij -toen ik echt klein was- altijd bang dat de zaak zou omvallen en dat ik er in zou blijven. Wat me op zich een mooie dood lijkt. Mijn moeder werkt in een bibliotheek, maar zelf leest ze nooit een bibliotheekboek. ‘God weet wat de mensen daar allemaal voor smerige dingen mee doen,’ zegt ze, ‘dat ga ik echt niet lezen. En zeker niet in bed.’

Opvoeding is niet beslissend, wel bepalend. Lezen op de wc komt in mijn gedragspatronen dan ook niet voor, dat is als vloeken in de kerk. Een boek wegdoen is een hoofdzonde, waardoor ik dus waarschijnlijk levenslang zit opgescheept met inschattingsfouten (De Joodse Messias), cadeaus (Ik ook van jou) en impulsaankopen (Colette, een zinnelijk leven – nooit gelezen), ontelbare boekenweekgeschenken en vodjes van Nederland Leest. Stel je voor dat ik nog eens ga verhuizen -echt verhuizen- ik moet er niet aan denken.

Toch is het wel fijn om veel boeken in huis te hebben, want ook kwantiteit telt. In tijden van crisis en ontij (Als er sneeuw is / Als er mist is / Als het ijzelt en je minnaar een sadist is *) voel ik me altijd bijzonder aangetrokken tot de bibliotheek. Het maakt niet echt uit wat voor een bibliotheek, maar wel liefst één met veel vreemde volumes en vergeten hoekjes. Ik ga namelijk niet echt lezen: meestal ga ik er gewoon zitten. Ineens krijg ik dan zo'n heel rustig en zen gevoel. Ik vermoed, dat muziek of het bos een dergelijke uitwerking hebben op andere mensen. Toch?




* Geleend van die andere bibliothecaresse, Annie M.G.


woensdag 25 mei 2011

Terra promessa

‘Weet je BB,’ zei een vriend van mij, ‘eigenlijk was jij in Rome als een vis in het water.’ Dat verbaasde me wel een beetje, want het komt niet overeen met mijn eigen beleving. In Rome voelde ik me meer als een vis op het droge: onmachtig scheldend op het openbaar vervoer, onmachtig weerstand te bieden aan twee borden pasta per dag, onmachtig om ook maar iets van nuttig werk voor elkaar te krijgen. Enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts. Minstens een keer per week riep ik heel hard dat ik terug wilde naar Nederland.

Toch is Italië natuurlijk een leuke plek om te zijn voor een jonge vrouw uit een ander land. Dat komt, doordat veel dingen die elders niet kunnen, daar wel mogelijk zijn. Als ik bijvoorbeeld lastige bankzaken moest doen, trok ik een strak rokje aan en zette ik mijn allerliefste glimlach op. En kijk aan: de norse bankbediende verschoof eens op zijn stoel en pakte de dikke naslagwerken erbij. Voor een signorina met een charmant accent kan meestal wel een uitzondering worden gemaakt.

Voor een buitenlandse man daarentegen lijkt mij Italië juist helemaal niet prettig. Ja, natuurlijk zijn de vrouwen prachtig en elegant en als Sophia Loren. Jammer alleen dat ze je geen blik waardig gunnen. En natuurlijk rijdt iedereen heel creatief. Jammer alleen dat je bij de minste fout met je buitenlandse nummerbord meewarig wordt aangekeken. En als je een vrouw laat betalen, ook al ben je zes jaar samen en is het maar een kopje koffie, heb je al helemaal ieder respect verloren.

Nee, het lijkt me niets, Italië als man.


woensdag 18 mei 2011

OSM

Een week ben ik nu in het Gooi. Helemaal alleen. Dat is geen straf, want het is er heel mooi. Uit ieder raam waar ik kijk is groen. Overal fluiten vogeltjes. Soms zwaai ik naar een passerende eekhoorn, maar die rennen altijd snel een boom in als ze me in de smiezen krijgen. Kortom, allemaal bijzonder rustgevend en idyllisch. Langs de laantjes staan rietgedekte boerderijen. Zo nu en dan zoeft er een glimmende landrover voorbij. Soms zie ik een koetsje met een paard ervoor.

Bij de bushalte in het dorp leunt een man in een witte broek tegen een monumentaal huisje. Hij staat daar niet te wachten op een bus natuurlijk, niemand gaat hier met de bus. Hij poseert voor een fotograaf. De man draagt een donkerblauw jasje met gouden knopen en heeft zijn armen over elkaar gevouwen. Onverschrokken blikt hij in de lens. ‘Nu nog even met de labrador erbij,’ zegt de fotograaf, ‘voor het laatste shot.’ Dat wordt ongetwijfeld een puike foto voor in de Quoti.

In Lombok zie ik nooit een labrador. Er zijn wel katten, meestal een beetje van het groezelige genre. Ze worden in het geheel niet afgeschrikt door mijn overbuurman, als die weer eens op straat staat te zagen. De Surinaamse meneer met de cactusverzameling zwaait vanaf zijn leren bank als ik langskom. ‘Oeeeh!’ brult onze buurtgek, ‘oeeeeeeah!’ Hij draagt altijd hetzelfde voetbalshirt. Bij het oversteken moet ik goed uitkijken niet van de sokken te worden gereden door Turkse overmoedigheid in een blitse BMW.

Ik heb ineens een beetje heimwee, geloof ik.

woensdag 11 mei 2011

Zestien

Onder het klokkentorentje van mijn middelbare school bevond zich een afgeragde zolder met een stel zesdehands leren banken. Daar speelden zich de afterparties van onze schoolfeesten af, al heette dat destijds nog geen afterparty maar een ‘nafeest.’ Het klinkt niet best, maar het was wel leuk. Je kon eindelijk eens je naam heel groot op de muur kalken en met de jongens uit de zesde klas converseren, ook als je zelf pas in de vierde zat.

De feestcommissie verstrekte tijdens deze avonden kratjes bier aan de incrowd van de ZLC (wat stond voor Zeister Lyceïsten Club). Het was op de zolder dat ik -gesterkt door zo’n biertje- mijn eerste vriendje persoonlijk heb durven aanspreken. Allemaal goudomlijste herinneringen, die ieder jaar mooier worden.

Tegenwoordig is de ZLC zolder opgeruimd en witgeverfd. Het is nu een leslokaal. Er worden sowieso geen nafeesten meer gehouden, in verband met de alcohol. Een beetje overdreven, want au fond ging er nooit wat verkeerd. We kwamen tenslotte allemaal uit gegoede Zeister families en gingen een stralende carrière tegemoet. Het after-nafeest fietsen ging vaak niet zo soepel, maar gelukkig konden de meesten van ons desnoods kruipend naar huis.

Dat heb ik minstens drie keer moeten doen, inclusief de keer dat mijn fietssleuteltje op mysterieuze wijze niet meer in het slot paste en de nacht dat mijn Gazelle überhaupt niet functioneerde (wat de volgende ochtend veroorzaakt bleek te worden door de diagonale positie van het fietsstuur).

Heel jammer dat dat allemaal niet meer mag.

woensdag 4 mei 2011

Tenue de ville

En daar liep ik dan weer, op de Zuidas. Het waaide ontzettend hard en alle mannen hadden een pak aan. Niet een heel duur pak, want het is tenslotte geen Milaan. Maar toch: een pak. Het was vrijdagmiddag, of eigenlijk eerder het begin van de vrijdagavond, dus de stemming zat er goed in. Ik moest zijn in de Blauwe Engel, waar het bier per liter de tap uitstroomde en waar de mensen zelfs buiten in de kou opgewekt het begin van het weekend stonden te vieren.

De gepakte mannen in de Blauwe Engel bekeken mij allemaal van top tot teen, en daarna weer terug naar boven. Zozo, hoorde ik hun licht aangeschoten kantoorhersens denken, met dat meisje zouden wij misschien weleens een beschuitje.....enzovoorts. Maar ik was niet in de stemming voor beschuitjes, ik had met vrienden, of eigenlijk eerder oud-collega’s, afgesproken.

De oud-collega's hadden ook een pak aan, dus vielen ze niet erg op in de menigte. Nadat ik drie rondjes had gelopen en tien biertjes had afgeslagen, moest ik zelfs bellen om ze te vinden. ‘Hallo,’ zei ik, ‘sorry, maar ik kan jullie echt niet zien staan. Iedereen is hier in uniform.’ Begrijp me niet verkeerd, ik ben dol op mannen in pak. Alleen als het er veel bij elkaar zijn, dan lijkt het wel kolonie eenden.

Voor de man zelf valt het ook niet altijd mee. ‘Ik voel me een beetje alsof ik in de DDR woon en jij in het vrije westen,’ zei een modebewuste Duitse collega eens beteuterd tegen mij, ‘ik heb maar vier pakken en jij kunt alles aandoen wat je wilt.’ Dat moest ik beamen. Maar, troostte ik hem, het valt ook niet mee om elke dag weer een leuke haarband te vinden die past bij je rokje.

'En bovendien,' voegde ik eraan toe, 'een pak is vast hartstikke lekker warm als het waait.' Op de Zuidas bepaald geen overbodige luxe.

maandag 25 april 2011

Natuur


Mijn oma houdt van planten. Ook wel van vogels, maar ik denk het meest van groen. Vaak gaan we samen wandelen. Dat gaat weer heel prima, sinds ze een kunstheup heeft. Zo nu en dan staan we stil. ‘Wat is dat voor plant?’ vraagt oma dan. ‘Eh, een... eh... een boterbloem?’ probeer ik voorzichtig. Mijn oma zucht (heel) diep. ‘Een dotterbloem,’ zegt ze een beetje knorrig, ‘hoe vaak heb ik je dat al wel niet aangewezen?’

Vaak, dat geef ik meteen toe. ‘Maar thuis groeit dat allemaal niet, oma,’ verdedig ik mezelf, ‘in Utrecht zijn er alleen maar madeliefjes en paardenbloemen. En daarom vergeet ik het steeds weer.’ Oma schudt haar hoofd. ‘Je bent een stadskind,’ zegt ze, ‘daarom moet je extra goed opletten als je hier bent.’ Ik knik gehoorzaam. We lopen door.

‘Wat is dat nou, volgens jou?’ vraagt oma terwijl ze op de begroeiing van een akker wijst. Ik krijg het er helemaal warm van. ‘Tsja,’ zeg ik, terwijl ik heel erg hoop het goede antwoord te geven, ‘ik denk misschien...graan?’ Ik meen iets dergelijks weleens op de verpakking van meergranenkoekjes gezien te hebben. ‘Tarwe,’ zegt oma streng, ‘het is tarwe.’ ‘Is dat niet gewoon hetzelfde?’ vraag ik onschuldig. Oma kijkt moeilijk.

‘Eigenlijk vind ik planten niet zo interessant, mensen zijn toch veel leuker,’ waagde ik op een goede dag. Oma schudde toen haar hoofd. ‘Het is goed om te weten wat er groeit,’ zei ze resoluut. En dat was dat.

maandag 11 april 2011

Academia

Een tijdje deed ik onderzoek in Rome. Aan een Instituut. Dat klinkt serieus, en dat was het ook. Een instituut is een soort studentenhuis voor academici. Je krijgt een kamer, en de keuken en wasmachines moet je delen met de rest. Iedereen kweet zich gewetensvol aan zijn taak en om tien uur ging het licht uit. Al snel raakte ik inter-institutair bevriend met een ludieke Spaanse kunsthistorica. Niet alleen hadden de Spanjaarden er verstandig aan gedaan hun onderkomen ‘academia’ te dopen, maar ook kon je daar als kunstenaar een beurs voor krijgen.

Dat maakte het leven een stuk onconventioneler. ‘Ze zijn niet serieus,’ verzuchtte mijn vriendin Pilar vaak, ‘ik kan hier niet werken. Iedere nacht geven ze een feest. Dan zit je bij jullie beter.’ Inaqui bijvoorbeeld had zijn beurs verdiend met het project “het colosseum niet zien.” Hij maakte mooie filmpjes waarin je hem geblinddoekt zag ruiken, voelen en proeven aan de arenastenen. Ook was er een muizig meisje dat alleen maar schilderde in grijstinten. De bibliotheek stond op instorten, maar daar stond tegenover dat er een immense kunstcollectie hing.

Op een avond wandelden we door de tuin van de academia. Voor het tuinhuisje, waar een onnavolgbare componist resideerde, hielden we stil. ‘Ze zijn allemaal gek geworden,’ giechelde Pilar, ‘weet je wat ze hebben gedaan? Een wedstrijd in sexy onderbroekjes.’ De Spaanse mannen hadden haar, na wekenlange observatie van de waslijn, verkozen tot draagster van het meest barokke ondergoed. Toen ik terugkwam aan het Instituut kon ik nog net aanschuiven bij een discussie over veldwerk in Pompei. Ook leuk.

dinsdag 5 april 2011

Jarig

Hoe ouder je wordt, hoe minder spannend dat is. Voor je vijfde verjaardag kreeg je een vrolijke kroon van papier, een versierde stoel en mocht je uitdelen op school. Ook gaf je een partijtje. En eigenlijk was dat heel leuk. Soms, als ik bij de mensen naar binnen gluur, zie ik de volwassen variant van het partijtje. Dat ziet er dan uit als volgt: grote mannen en vrouwen die in een kring bier uit een flesje drinken of een stukje taart eten. Zo’n soort verjaardag wil ik natuurlijk niet. Toch heb ik het onbestemde gevoel dat er iets speciaals zou moeten gebeuren, maar ik weet niet precies wat. Het een beetje zoals met kerstmis. Opgelegde gezelligheid.

Uit protest en bij wijze van proef besloot ik daarom ooit één editie van mijn verjaardag helemaal alleen te beleven. Vieren kun je het in dat geval niet noemen. Alleen opstaan op je verjaardag is om te beginnen zeer weinig feestelijk – het is in feite de enige dag van het jaar dat ik het betreur geen hond in huis te hebben. Tegen beter weten in bleef ik hopen op een wonder. Een grote slagroomtaart in de keuken, een enorme berg post. Een oude vriend die speciaal van ver was gekomen om mij te zien. Maar er gebeurde niets, natuurlijk. Toen ik ’s avonds in mijn eentje bij de Turkse snackbar heel erg veel zelfmedelijden stond te hebben, realiseerde ik me dat ook dit geen oplossing kon zijn.

Dus vandaag doe ik gewoon weer ouderwets gezellig. Met slingers en ballonnen, en misschien zelfs wel kaarsjes op de taart. U mag allemaal bellen. Hoera!

vrijdag 25 maart 2011

Twaalfuurtje

Tegenover mij in de trein zat een man. Een man met een windjack en een broodtrommeltje op zijn knieën. Hij was opgestapt in Gouda. Opgeruimd opende hij zijn trommel. Er zaten twee bruine boterhammen in – met kaas. En een sinaasappel. De man begon met de sinaasappel. Uit de dichtritsbare zakken van zijn jack kwam een Zwitsers zakmes tevoorschijn. Daarmee begon hij zorgvuldig de vrucht te schillen.

Eerst de kontjes eraf. Daarna verder in een mooie ronde beweging, zodat de schil er in één stuk af komt. Zijn ellebogen gingen de lucht in van concentratie. Hij droeg ook een trouwring, zag ik nu. Uiteraard was hij getrouwd. Na de schil ging de onbekende man verder met het afpellen van het witte vel van de sinaasappel. Hij hield blijkbaar niet van velletjes, want hij deed dat heel precies.

De man keek even naar de vrucht en deelde hem in twee stukken. Toen stak hij, nogal abrupt, de ene helft in zijn mond en slikte. Veel te snel, na zoveel aandachtige arbeid. In tien seconden was alles op. Hij likte zijn lippen af en begon aan de boterhammen. Ook die schrokte hij in drie happen naar binnen. De man pakte een servetje en veegde daarmee zorgvuldig zijn zakmes af. Het mes ging terug in zijn jaszak en het servetje in de prullenbak.

Tevreden keek hij om zich heen. Lekker.

vrijdag 18 maart 2011

Gentleman

Op een druilerige herfstavond stond ik te wachten bij de bushalte aan de Via Ulisse Aldrovandi. Het was donker en het rook naar Rome en naar regen. Onder de druipende oleander zocht ik beschutting bij de muur rond de Villa Borghese. Daarachter bevond zich de dierentuin; af en toe klonk dan ook de natte lokroep van een tropische vogel. Mijn hoge hakken en ambassaderokje hadden last van het weer. Ik dacht aan de receptie waar ik die avond nog heen moest, en aan dat ik het eigenlijk zou moeten uitmaken met mijn vriend. Niet zo vrolijk.

Aan de Via Ulisse Aldrovandi ligt niet alleen een dierentuin, maar ook een heel mooi en duur hotel. Er logeren altijd belangrijke gasten van de nabijgelegen ambassades. Met zwierige gouden letters staat er ‘Aldrovandi’ boven de deur geschreven. Naast de ingang staan strak geknipte coniferen en er ligt een rode loper. Het is zo'n hotel waar het wemelt van de dames met Miu Miu tassen. Binnen blonken enorme kroonluchters boven een gepolijste balie. Vanaf de parkeerplaats draaide nu een glimmende donkere Mercedes de straat op.

Langzaam gleed de auto in de richting van de buspaal waarnaast ik verregend stond na te denken, en minderde vaart. Meteen was ik gealarmeerd. ‘Help,’ dacht ik, ‘HELP.’ Had ik nou maar gewoon een deugdzame rok aangetrokken. Waarschijnlijk leek ik heel veel op een treurig meisje van lichte zeden zonder geld voor een taxi terug. Ik ging nog dichter tegen de muur aan staan. ‘Laat hem doorrijden,’ bad ik (ineens religieus) tot de Heilige Maagd, ‘en alstublieft vooral geen oneerbare voorstellen doen....’ Het geblindeerde raam schoof open. Mijn hart sloeg drie keer zo snel als normaal.

Toen kwam er een papaplu naar buiten, en een hand.

‘Prego,’ zei een charmante dertiger, ‘una bella ragazza zoals jij moet niet nat worden in de regen.’

zondag 13 maart 2011

Sexy

Al beweer ik graag het tegendeel, in werkelijkheid conformeer ik natuurlijk net zo goed als iedereen. In Nederland geef ik me altijd meteen over aan het laat-maar-zitten-ik-trek-wel-gewoon-een-makkelijke-broek-aan gevoel. En wat draag je bij zo’n broek? Juist ja, sokken. Al maanden niet gedragen, werd ik me ineens weer pijnlijk bewust van de problematiek rondom de sok. Want. Het is voor mij vrijwel onmogelijk om twee dezelfde sokken vinden. Op de een of andere manier heb ik een hele berg met niet bij elkaar passende exemplaren.

Misschien zou het handig zijn als je je sokken aan elkaar kon haken in de was, dat zou een hoop schelen. Je kunt natuurlijk gewoon doorlopen op je twee ongelijke kousen. Maar dat geeft toch een ongemakkelijke asymmetrische sensatie, al voel je er eigenlijk niets van. Wat ik met enige regelmaat deed toen ik nog studeerde, was al mijn oude sokken in een keer weggooien en vijfentwintig paar dezelfde nieuwe, neutraal gekleurde paren kopen bij de HEMA. Maar dat geeft ook weer een beetje zo’n DDR-gevoel. En een sok is sowieso al niet erg spannend.

In die tijd nam ik eens een nieuw vriendje mee naar huis. ‘Zozo,’ zei mijn moeder tijdens het eten, ‘maar dat is niet zo elegant, een vriendin die altijd in een broek loopt’ (dat was ik). Mijn vriendje lachte een beetje onzeker. ‘Ja,’ ging ze verder, ‘en lastig ook. Die broek moet je eerst helemaal uittrekken als je met iemand naar bed gaat, dat lijkt me nog een heel gedoe.’ Mijn vriendje keek angstig mijn kant op. ‘En dan moet je ook nog die gekke sokken uitdoen. Basje heeft altijd sokken aan met gaten erin, dat lijkt me helemaal niet aantrekkelijk...’ ‘Zeg,’ onderbrak ik haar net op tijd, ‘wil er iemand nog wat aardappeltjes.’

Mijn moeder, het moge duidelijk zijn, is niet zo van het broekdragen. Nu ineens sokloos bij haar te logeren had ik haar enige paar geleend, in een diep verleden aangeschaft voor een tennisles. Toen ik ze na het uittrekken -in een poging er toch nog iets sexy's van te maken- nonchalant achter mijn rug gooide, vlogen ze linea recta het open raam uit en de lentelucht in. ‘Ehm, mam, je sokken hangen nu in de lindeboom, ben ik bang,’ zei ik bij het ontbijt. ‘Godzijdank,’ antwoordde ze zichtbaar opgelucht.

dinsdag 8 maart 2011

Buitengewoon

Donderdagavond at ik met mijn huisgenoot. ‘Ik ga iets schrijven,’ kondigde ik aan, ‘over eigenzinnigheid.’ ‘Ah, iets over jezelf,’ veronderstelde hij achteloos, ondertussen trachtend zijn lasagna in evenredige porties te verdelen. ‘Jeetje, ben ik zo excentriek dan?’ vroeg ik meteen nieuwsgierig. ‘Oh neenee,’ zei hij haastig, ‘nee, nee, nee, dat bedoel ik natuurlijk helemaal niet. Je bent, uhm..... heel origineel.’

Origineel, weten we allemaal, is een eufemisme voor stapelgek. Ongeveer net als interessant een gebruikersvriendelijke term is voor raar. En dat terwijl ik tegenwoordig juist heel aimabel in de omgang ben. Ik schreeuw niet tegen mensen, ik maak ze (meestal) niet aan het huilen en eet mijn bord leeg. Ook luister ik beleefd naar dingen die verschrikkelijk langdradig, irrelevant of dom zijn. Op zaterdag doe ik boodschappen en op zondag de was. Nogal saai.

Als kind was ik veel leuker dan nu. Mijn ouders waren uiterst bemoedigende opvoeders. Binnen het redelijke was eigenlijk alles mogelijk (‘als ze een atoombom gooit, staat haar moeder nog te applaudisseren,’ schreef een ex-vriend verbitterd). Niets moest, waardoor ik zalige jaren lang alleen maar witte boterhammen met hagelslag lustte, leerde fietsen toen ik al bijna meerderjarig was en in verkleedkleren naar school ging.

Jammer dat de maatschappij met veel van die eigenzinnige dingen korte metten heeft gemaakt. Maar blijkbaar hebben bepaalde hardnekkige karakterelementen –zonder dat ik me daar bewust van ben- toch stand weten te houden. Wat zou het geweest zijn? Mijn muts van Russisch konijnenbont? Binnenshuis bellenblazen? Huppelen op straat? Het voorstel om de azalea op de vensterbank met een grote schaar te verknippen? Ik kon zo snel eigenlijk niet veel excentriekers bedenken. Maar misschien ben ik wel zo gek dat ik het zelf niet meer zie.

‘Neem nog een glaasje wijn,’ zei mijn huisgenoot verontschuldigend, ‘ik bedoelde er verder niets mee, hoor.’

En bedankt.

zondag 27 februari 2011

Blij

‘Telefoon voor je,’ zei mijn moeder op een dag in de jaren negentig. ‘Marieke.’ Dat was interessant, want Marieke had mij nog nooit ergens voor gebeld. Ze zat bij me in de klas, maar ze had Grieks en ik Latijn, zij Duits en ik Frans, zij aardrijkskunde en ik economie. Voor zover ik wist hoefden we niet samen een werkstuk te maken. Verwachtingsvol nam ik dus de hoorn op. ‘Ja hoi,’ zei Marieke, ‘misschien een beetje gek. Maar ik bel je, omdat ik je stukje in de schoolkrant heb gelezen.’ ‘Ah?’ ‘Ik vond het heel grappig,’ ging ze verder, ‘en ik dacht, als je zin hebt, kunnen we samen in de redactie gaan. ‘

Aldus geschiedde. We gingen verder als beste vriendinnen, zoals dat toen heette, en redden de schoolkrant, een noodlijdend instituut, van een gewisse dood. We pasten samen op, gingen samen op schoolreis en werden verliefd op dezelfde jongen. We zagen samen een ontzagwekkende hoeveelheid kunst en verknipten de Vogue Italia voor wazige artistieke doeleinden. Ook werden Marieke en ik vaak erg dronken, zo dronken als ik later nooit meer ben geweest. Er waren lange avonden waarop we gevloerd waren door de drank (althans ik), ondertussen roepend dat we echt hoognodig zuivel moesten eten om weer nuchter te worden.

Later verhuisde Marieke naar Amsterdam. Bij haar hospita in de Rivierenbuurt kreeg het begrip "op kamers" context en gingen we voor het eerst naar de Escape (‘Zitten daar nou mensen te snuiven...? Neeeee, dat kan gewoon niet waar zijn...’). Toen volgde een lange periode van stilte waarin we allebei heel verschillende dingen deden. Na vier jaar kwam ze logeren in Rome. In de Villa Borghese bleek dat Marieke de mythologie nog altijd beter paraat had dan ik. Dat er nog steeds een potje handcrème meeging. En dat we ook nog fijn ruzie konden maken over wie de fles met water dragen moest.

‘Weet je, dat je eigenlijk helemaal niet veranderd bent?’ vroeg Marieke toen we later over het Piazza di Spagna liepen.

Van sommige mensen ben je gewoon ontzettend blij dat ze bestaan.

zaterdag 19 februari 2011

Lief

Mijn eerste vriendje heette Ivo en hij speelde gitaar. Het was een godswonder dat Ivo mij zag staan, want hij was echt heel populair, terwijl ik een beetje onderaan de sociale pikorde bungelde met mijn schoolkrant en Nana Mouskouri bril. Toen ik voor de eerste keer zoende met Ivo was het net alsof de grond wegzakte en de wereld wegviel. Zonder Ivo leek het allemaal nergens op. Heel veel lange koude winteravonden lagen we samen op de bank, en rond half vijf fietste hij me dan weer naar huis.

Het zwijgzame mannenhuishouden van mijn geliefde was wel even schrikken na de gebloemde kopjes thee waar ik tenslotte aan gewend was. Ik leerde allemaal nieuwe dingen, zoals het verschil tussen een Honda CRX en een Honda Prelude en dat een gitaar zes snaren heeft maar soms ook acht of twaalf. Ik leerde wie Jimi Hendrix was en waarom hij belangrijk is. Dat bier ook per krat wordt verkocht en dat Indisch eten heel lekker is.

Een dag zonder Ivo was een dag niet geleefd. Ik maakte de inschattingsfout een week –alleen- naar mijn vader in Verona te gaan. Dat zou te overbruggen zijn, dachten we. De eerste dag huilde ik bij het ontbijt. De tweede dag bij het ontbijt en bij het middageten. Op de derde ochtend in tranen zuchtte mijn vader diep en sprak ‘neem die jongen de volgende keer maar mee.’ Vervolgens stapte hij hoofdschuddend in de auto, annuleerde mijn vlucht en reed me helemaal terug naar Nederland. Onderweg voelde ik me iedere minuut blijer, als een bloempje dat in het water is gezet.

Dat was een lieve tijd.

zaterdag 29 januari 2011

Aart

Op een groen geschilderd bankje bij de bushalte zat Aart. Hij zat daar al zo lang ik me kon herinneren van negen tot zes, en rookte zware shag. Daarbij rochelde hij van tijd tot tijd onrustbarend. Aart woonde in een woongroep die naast onze school stond. ‘Voor mensen die niet goed voor zichzelf kunnen zorgen,’ zei mijn moeder. ‘Voor gekken,’ zeiden we in de klas.

Gek of niet, overdag mochten de onzelfstandig wonenden zonder begeleiding de straat op. En dat deed Aart dan ook. Hij was bovengemiddeld lang en liep met gebogen rug, het leek wel een hoepel. Al decennia had hij dezelfde kleren aan, een bruine broek met blauw jasje. Boven zijn grauw ingevallen gezicht krulde een bos pluizig haar in een soort tijdloos afrokapsel.

Onder zijn medebewoners was een mevrouw met een rollator die elke dag naar het café op de hoek liep, om daar glaasjes advocaat te drinken. En een jongeman die Philip heette en vooral berucht was bij de plaatselijke middenstand (omdat hij eindeloos door bleef ouwehoeren tegen het personeel) en bij meisjes in de puberteit (omdat hij ook graag met jonge meisjes praatte).

Met Aart was het tegendeel aan de hand. Aart praatte namelijk met niemand. Hij rookte. Op een bepaald moment in de jaren tachtig had hij zich het bankje bij de halte van lijn 54 toegeëigend, en daar zat hij berustend te wachten. De buschauffeur kende hem en stopte dus niet. Weer of geen weer, het vertrouwde gerochel van Aart klonk altijd van achter de grote eikenboom vandaan.

Op een dag zat Aart niet meer op zijn bankje. Was hij dood? Overgeplaatst naar een ander tehuis? Of toch maar eens ingestapt richting Woudenberg? Ik hoop het laatste.

zaterdag 22 januari 2011

Andijvie


Toen ik vier werd, kreeg ik van mijn vader een konijn. Zwart met wit. Hij timmerde er ook een ren voor, waar hij drie zonnige zaterdagmiddagen mee in de weer was. Mijn moeder was niet erg gecharmeerd van de gezinsuitbreiding, want een dier hoort niet in een hok, vond ze. Wellicht om het beest een beetje te troosten gaf ze hem uitsluitend exquise hapjes. Heel lang heb ik niet geweten dat mensen ook andijvie kunnen eten, dat ging bij ons altijd regelrecht naar het konijnenhok. Net als wortels, trouwens. Op dit krachtvoer-dieet bereikte het konijn de recordleeftijd van vijftien jaar.

Ook kreeg hij zo nu en dan een zogenaamde knabbelstok. Deze knabbelstok plachtten wij af te nemen bij de dierenwinkel op de hoek, sinds jaar en dag gerund door een aardige blonde kerel met de naam Dirk. (‘Leeft-ie nou nóg?’ vroeg Dirk elke keer stomverbaasd.) In de dierenwinkel was veel te zien. Dit was allemaal voordat de slangen en de baardagamen hun intrede deden in het Hollandse huishouden. Destijds waren er vooral klassieke hamsters, konijntjes, vissen en vogeltjes te vinden. In de geurcocktail van cavia en hondenbrokjes zat ik er urenlang met mijn neus tegen een van de acquaria geplakt.

De ren van mijn vader, bleek al snel, was niet zo degelijk als wij dachten. Zo nu en dan ontsnapte het konijn, dat natuurlijk ook wel eens een avontuurtje wilde. Hij liep nooit echt weg, maar verschanste zich in de buurtuin. Daar had hij het reuze naar zijn zin. Het was dan ook een grasveld van olympische afmetingen met diepe borders. Om nooit nader gespecificeerde redenen durfde mijn moeder het dier niet op te pakken, en -het moet gezegd- ik was ook vrij onhandig. In zo'n situatie werd mijn vader op zijn werk gebeld. Hij sprong dan meteen in de auto om de crisis te bezweren. Ik zie hem nog met onze bejaarde buurman achter het konijn aan hollen. In pak.

zondag 16 januari 2011

Magisch

De Efteling. Wie is er niet groot mee geworden? Denk eens terug aan de goede dagen dat we het uitkraaiden van plezier als we het zevende geitje in de klok ontwaarden en van zingende paddenstoel naar zingende paddenstoel renden. Mijn moeder wilde altijd heel lang kijken naar de rode schoentjes, maar dat was eigenlijk niet zo spectaculair. Nee, dan de grote groene draak! Die rook ook altijd een beetje naar verbrand rubber. Heel spannend was dat.

Maar het allerbeste en allermooiste van het sprookjesbos vond ik de Indische waterlelies, gebaseerd op een verder totaal onbekend sprookje van de hand van koningin Fabiola (wist u het?). Vroeger was de stem die het verhaal vertelde van Fabiola zelf, tegenwoordig is het Paul de Leeuw (oh gruwel) met zijn lijmstem. Op zich niet zo erg, het verhaal was toch altijd al volkomen onduidelijk. Iets met een heks, en een vloek, en sterren, of zo.

In ieder geval. Als het nacht was, gingen de betoverde waterlelies open en dan dansten daar een soort van elfjes in. Ze dansten op een heel koddig doch pakkend deuntje dat ook nu nog zijn emotionele uitwerking op mij niet mist. Zelfs nu op een filmpje vind ik het nog mooi om te zien, ook al valt ineens op dat de popjes houterig bewegen en de ganzen niet helemaal in de maat deinen. Het blijft magisch. Jammer dat het maar twee minuten duurt.